Cler. Luik, A.I.Co.(L.) 1505-1525 (1505-1550) Baardwijk, Den Bosch Meester Henrick Fabri, meester Hanrick van Baerdwijck, werd als zoon van Jan Smits geboren te Baardwijk in het Land van Heusden (bisdom Luik). Hij had een broer Anton en twee zusters Hadewich en Jut. Hadewich was getrouwd met Adriaen, zoon van Claes Henricx, en Jut met Jan Kuysten van wie ze een zoon Adriaen Kuysten had. Volgens het zestiende-eeuwse obituarium van Baardwijk betaalde meester Henrick ook de cijnzen voor het jaargetijde van Jan Henricx Smits en diens vrouw Heilwich (19 maart) en het jaargetijde van Henrick Smits en diens vrouw Hadewich (5 maart). Mogelijk waren dit zijn ouders en grootouders. Meester Henrick studeerde waarschijnlijk vóór 1505 te Keulen. Hoewel zijn naam niet is aangetroffen in het inschrijvingsregister van die universiteit wijst zijn notariële titulatuur wel in die richting. In 1519 en 1524 vermeldt hij namelijk dat hij als notaris is erkend door het bisschoppelijk hof van Keulen ("venerabilis Curie Coloniensis approbatione notarius", "venerabilis Curie Leodiensis notaris iuratus, perque civitatem et diocesim Colonienses ordinaria permissione scriba approbatus"). In 1505 tekende hij in het vijftiende-eeuwse obituarium van Baardwijk een notarieel concept op bij een afschrift van een oorkonde uit 1407. Dit concept bevat een verklaring van heer Wouter Doremans (nr.86), pastoor van Baardwijk, dat de pastoor het recht heeft om de beneficies in zijn kerk te vergeven en niet de heer of vrouwe van Zevenbergen zoals in de afgeschreven oorkonde door zijn voorganger heer Claes Gheyster (nr.132) werd beweerd. 1) Meester Henrick werd vóór 1510 tot priester gewijd. In dat jaar was hij absent rector van het St.Salvatoraltaar in Baardwijk. Vermoedelijk resideerde hij toen als priester te Drimmelen dat in 1510 onder water kwam te staan en daarbij zijn kerk verloor. Op 5 april 1510 verleende heer Goyart vander Velde, pastoor van Drimmelen, te Geertruidenberg een volmacht aan meester Henrick Fabri. Deze moest de graaf van Nassau, die patroon was van de kerk van Drimmelen, verzoeken om heer Goyart toe te staan dat hij zijn pastoraat tegen een ander beneficie zou mogen ruilen. Als reden gaf heer Goyart op dat hij door blindheid ongeschikt was voor het pastoorsambt. In 1518 werd meester Henrick in de herbouwde kerk van Drimmelen voor een jaar aangesteld als bedienaar van een nieuw officie waaraan drie wekelijkse missen waren verbonden (op zondag, woensdag en vrijdag). Van 1519 tot 1541 was hij vervolgens absent rector van de kerk van Drimmelen (Driemilen). 2)
In 1519 verhuisde hij naar Den Bosch waar hij al sinds 14 november 1517 in de St.Jan het beneficie van het St.Anthoniusaltaar bezat. Dit of een ander beneficie in de St.Jan werd hem betwist door heer Matheeus Rossem zoals blijkt uit een brief die meester Willem van Enckenvoirt (zie nr.112) op 14 juli 1519 aan zijn zwager Gerardt Michiels zond. Van Enckenvoirt gaf hierin te kennen dat hij meester Henrick zou schrijven dat deze ten aanzien van zijn beneficie in de St.Jan een schikking moest treffen met heer Matheeus Rossem, "want dese capelrie met recht behoert den voirs. Matheo toe, ende heer Henryck en mach die met goeder conscientie nyet bezitten". Meester Henrick behield het St.Anthoniusbeneficie evenwel nog tot 1522. Op 22 januari 1519 stichtte hij zelf in de St.Jan een kapelanie ter ere van St.Salvator. Verder fungeerde hij van 1519 tot 1522 als vice-cureit van Den Bosch. In deze hoedanigheid trad hij op 12 november 1519 in de St.Jan op als getuige bij een wonder. Een kreupele jongen uit Zennewijnen genas toen van zijn holvoet nadat hij aan O.L.V. een been met holvoet van was had geofferd. Op 20 september 1520 was heer Henrick opnieuw als getuige in de St.Jan aanwezig toen Jan Jacob Keyserssoen uit St.Oedenrode aan O.L.V. de boeien offerde waarmee hij door de burggraaf van Nijmegen gevangen was gezet op het kasteel van Hernen. Nadat hij had beloofd een bedevaart aan de O.L.V. van Den Bosch te zullen volbrengen en voortaan iedere zaterdag op bier en brood te zullen doorbrengen waren de boeien losgebroken en was hij erin geslaagd uit het kasteel te ontsnappen. Verder maakte meester Henrick in dezelfde tijd een afschrift van een briefje van de pastoor van Uden waarin deze verklaarde dat één van zijn parochianen twee jaar lang verlamd was geweest totdat hij op 6 september 1519 zijn bedevaart aan O.L.V. had volbracht. 3)
Meester Henrick was sinds 1519/20 gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap en betaalde minstens tweemaal de maaltijden die de broeders bij hun vergaderingen nuttigden. Toen hij op 12 juli 1529 voor de tweede keer als gastheer moest optreden werd de vergadering op zijn kosten gehouden in het broederschapshuis in de Hinthamerstraat. Zijn rol als gastheer werd overgenomen door de bewoner van dat pand omdat hij zelf niet aanwezig kon zijn. Meester Henrick was verder in 1519 en 1524 in Den Bosch als notaris actief. In zijn akten vermeldde hij in 1519 nog alleen zijn admissie door het Keulse hof, in 1524 echter ook die van de officiaal van Luik. Hoewel hij in 1527 nog een huis bezat in de Lange Putstraat resideerde hij sinds 1522 niet meer voortdurend in Den Bosch. Hij ruilde in het begin van dat jaar met heer Wouter Doremans, voor wie hij het jaar daarvoor een huis in Den Bosch had gekocht, zijn beneficie aan het St.Anthoniusaltaar "met meer ander altaeren ende pentien" tegen het rectoraat van de kerk van Baardwijk. Vermoedelijk had hij daar al in juni 1519 samen met Hubrecht Willems een officie gesticht ter ere van een tiental heiligen. Hij kreeg althans op 28 juni van dat jaar toestemming van de aartsdiaken van Kempenland om samen met Hubrecht Willems ieder jaar een bedienaar voor dit nieuwe officie aan te stellen. In 1522 liet hij de kerk van Baardwijk bedienen door heer Peter Schilders (nr.354), maar in 1524 bediende hij de kerk, waaraan toen drie wekelijkse missen verbonden waren, zelf. Hij kreeg daarvoor ieder jaar 10 mud rogge. Tevens bediende hij toen het Maria-altaar in de kerk van het nabijgelegen Waalwijk. Omstreeks 1525 was hij in de omgeving van Baardwijk ook werkzaam als notaris. 4)
Zoals blijkt uit de Bossche broederschapsrekeningen en de akten van remissie van de Brusselse rekenkamer werd meester Henrick Fabri in 1527 of 1528 kanunnik en deken van het St.Catharinakapittel te Heusden. Hij was toen behalve meester in de artes ook baccalaureus in de rechten. Vermoedelijk resideerde hij vanaf 1528 afwisselend in Heusden, Baardwijk en Den Bosch. Zo liet hij de kerk van Baardwijk in 1537 bedienen door meester Joseph van Valkenborch uit Den Bosch. Meester Henrick Fabri resideerde in 1539 weer zelf in Baardwijk waar hij in conflict raakte met Goeswijn Spierinck, de schout van het dorp. Deze eigende zich de inkomsten van de kerk en de tafel van de H.Geest toe waardoor er steeds minder kerkdiensten konden worden gehouden en steeds minder aalmoezen konden worden uitgedeeld. De aartsdiaken van Kempenland bepaalde op 21 april 1539 dat de schout zijn zaak voor de kerkelijke rechter uiteen moest zetten of anders zijn gedrag onmiddellijk moest wijzigen op straffe van excommunicatie en een boete van 100 Engelse nobels. Ook in 1541 bediende meester Henrick zelf de kerk van Baardwijk. Er waren toen volgens zijn rescripties aan de aartsdiaken sinds enkele jaren zes missen per week aan verbonden waarvoor hij 50 Carolusgulden per jaar ontving. In hetzelfde jaar bediende hij in zijn kerk ook het St.Catharinaaltaar met één wekelijkse mis. Hij bleef zowel deken van Heusden als pastoor van Baardwijk tot aan zijn dood op 7 juni 1550. Op 16 augustus vond in de Bossche St.Jan zijn uitvaart plaats. Zijn executeurs-testamentair waren heer Claes Janss, priester te Waalwijk, en meester Jan Michielss, priester te Besoijen. 5)
|
Noten | |
1. | GAH, Coll.VDM, Eigendomsbewijzen Peperstraat en Lange Putstraat, E.244 (7 sept.1573); RANB, Baardwijk 2, fo.11r, 13r; Bijlage II 124.1, 124.2; ABH, OPA Baardwijk, obituarium; Hornman, "Geschiedenis", 40. |
2. | Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 337, 343; Drossaers, Het archief van den Nassauschen Domeinraad ... Breda, III 35 nr.2521; Juten, Consilium, 59; Bijsterveld, Laverend, II 440 nr.78. |
3. | Bijlage II 134.23, 345.1, 345.4, 345.5, 347.1; Munier, "Uit de correspondentie van een Nederlands curieprelaat", 24 (= SAPD, par.Mierlo 2); RANB, Baardwijk, 2, fo.67r; Hens e.a., Mirakelen 661-662 nr.472, 664 nr.473, 670 nr.477. |
4. | Van Dijck, De Bossche optimaten, 452; OLVB 52, band 10bis, fo.327v-328r (12 juli 1529); Bijlage II 124.1, 124.2, zie ook 406.2; GAH, Coll.VDM, Eigendomsbewijzen Peperstraat en Lange Putstraat, E.244 (3 sept.1526, 7 mei 1527 en 7 sept.1573); Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 559 noot 1; RANB, Baardwijk 1 (cijnsregister 1526), 2 (obituarium), fo.61v (18 nov.1525), fo.64r-65r, fo.67r (1522), zie ook de teksten op de band (o.a.: "Schult, wederschult ende rekenboeck 1539 mijns Henrici Fabri, pastoirs tot Baerdwijck"); Frenken, "Een cijnslijst", 24; Hornman, "Geschiedenis", 45; Juten, Consilium, 40, 43; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 222-223, 336, 429; Bijsterveld, Laverend, II 440 nr.78; Zie ook: ABH, MA 177 dorso (Den Bosch, 10 febr.1525). |
5. | OLVB 52, band 10bis, fo.190r (1527/28); ARAB, Rekenkamers, delen, 638, fo.107r (30 apr.1528); RANB, Coll.PG 515 (regest suppl. 219) (12 febr.1543 of 1544 n.s.); Hornman, "Geschiedenis", 41-45; Schutjes, Geschiedenis, IV 580; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 336, 337; Verreyt, "Leden der Lieve-Vrouwebroederschap", 16 (1909) 56; OLVB 49, fo.36v; GAH, Coll.VDM, Eigendomsbewijzen Peperstraat en Lange Putstraat, E.244 (7 sept.1573); Josephus Valkenborch, filius Henrici, de Buscoducis was van 1535 tot 1552 in Den Bosch werkzaam als notaris (cler. Luik, A.) en was na 1537 nog rector van het altaar van St.Jan Evangelist en St.Barbara in Baardwijk, beneficiant van de St.Jan, kapelaan van het Groot Gasthuis, vice-cureit, en gezworen broeder en deken van de O.L.V.-broederschap. Hij overleed op 4 januari 1553, volgens Schutjes aan de pest. Zie: GAH, THG - (20 mrt.1535); GAH, GG 3435 (18 mei 1552); Mosmans, "De middeleeuwsche notarissen", 191; Don, De archieven der gemeente Kampen, II 507 nr.1463; OLVB 49, fo.7r, fo.36v; Juten, Consilium, 40, 41; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 215, 337; Hornman, "Geschiedenis", 43; Schutjes, Geschiedenis, IV 206, 312, 376; Melssen, "Manuaal", 233; Van Sasse van Ysselt, "De vereeniging", 186; Bijsterveld, Laverend, I 151 nr.79; APB, St.Jan, II, Obituarium, p.17, p.383. |
Namen en wapenen der Heeren Beêedigde Broeders soo Geestelijke en Wereltlijke van de seer oude ende seer doorluchtige Broederschap van onse Lieve Vrouw binne de stad s'HertogenboschHr. en Mr. HenricusFabri van Baertwijk deken vant capit- tel tot Heusden. Sterft 1550. 7 junii | 88v |
G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten (1973) 452
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 57